10 september 2009

Hitler in Hoboken



Hitlerbashen: altijd lekker. Gezellig gevoel van eensgezindheid. Wij tegen het Kwaad. Hitler brengt de mensen dichter bij elkaar, wat je van hoofddoeken en de standaardtaal niet kunt zeggen. Over Hitler hoeven wij niet te discussiëren. Duivel met snor, punt. Niets of niemand zal onze knusse verontwaardiging verstoren. Wij hebben zelfs wetten die mensen verbieden te ijlen. (Hadden we maar méér van die wetten.) Komt daar een zogenaamd zelfstandige onthaalmoeder uit Hoboken vertellen dat ze Dolfs ideeën “goed” vindt. “Fenomenaal” zelfs. Het kieken.

Kreeg de hele pers over zich heen. Meteen verstoten uit het Vlaams Belang, dat beweerde mensen met zulke opvattingen niet te dulden. Alsof de zee zou zeggen: water? Nooit van gehoord. Zelfs Jo Van Deurzen werd kwaad. Binnen de 24 uur haar licentie kwijt. Wij opgelucht. Tijd voor belangrijker kwesties. Wie volgt Frank Vercauteren op ? Haalt Clijsters de finale?

Ten faveure van het kieken:
er zal toch een man voor je deur staan die zegt dat hij een kinderdagverblijf zoekt voor zijn dochter, en die later een reporter blijkt te zijn. Filmt stiekem je lelijke woonkamer, neemt je achterlijke praatjes op en toont dat de volgende dag allemaal op de televisie aan de bevolking. Je bent belazerd, in een val gelokt, in een hinderlaag gelopen. Zo zien wij dat niet natuurlijk. Wij noemen dit undercoverjournalistiek. Niet netjes, maar soms onvermijdelijk.

Mag alleen, zei de Raad voor de Journalistiek twee jaar geleden, als “de informatie, die de journalist op die manier hoopt te verkrijgen, een grote maatschappelijke relevantie heeft, zoals het geval is bij ernstige misstanden of schending van mensenrechten.” (Er zijn nog drie andere voorwaarden.)

Toonde de reportage “ernstige misstanden of schending van mensenrechten” aan? No way. Uit niets bleek dat de bruine ideeën van het kieken haar werk als onthaalmoeder beïnvloeden. Er was geen kind te bespeuren, de vrouw werd niet in haar beroepsbezigheden gefilmd, er werden geen ouders geïnterviewd, geen buren, geen andere getuigen. Hier zat gewoon een tamelijk domme vrouw in gruwelijk Antwerps abjecte ideeën te verkondigen. Dit was een tooggesprek zoals je dat in vele cafés in Vlaanderen iedere avond kunt horen.

Aantonen dat een onthaalmoeder kindjes verzorgt volgens de principes van het nazisme: dat had de reportage moeten doen, en dat zou de undercovermethode ruimschoots hebben verantwoord. Maar daar is de reportage niet in geslaagd. Dus kun je je de vraag stellen: was deze journalistieke camouflage wel geoorloofd?

Ach, een zeurkous die daar om maalt. De reportage raakte twee blote zenuwen in de cultuur: Hitler (het absolute kwaad) en kindjes (de absolute onschuld). Zodra die twee met elkaar verbonden raken in een suggestief verhaal, verdampt elke zin voor nuance en zorgvuldig denken. Collectieve verontwaardiging smoort elke kritische interpellatie. Gin gezaaik zou het kieken in Hoboken zeggen. De duivel is uitgedreven. De licentie afgenomen. Het reglement van Kind en Gezin is aangepast: voortaan zijn nazistische symbolen in de crècheruimte expliciet verboden. Alleen een poster van Stalin mag nog, een foto van Pol Potje of een buste van Leopold II op de commode - helemaal top.

De wereld is weer helder. Hitler heeft ons andermaal even verenigd. Gereinigd en opgelucht kijken wij nu met zijn allen uit naar wat onze meiskes zullen doen in de halve finales van de US Open. En de media, zij ijlden grinnikend voort, op zoek naar de volgende scoop.

02 september 2009

Onze kindjes

Daar gaan ze weer, met hun nieuwe boekentasjes en hun nieuwe jassen, bedremmeld en zenuwachtig, duimend en pruilend de nieuwe klas in. Het voorspelbare journaal van 1 september: een schoolpoort, krijsende ukjes, weeë moeders, een juf gloeiend van goede bedoelingen, een directeur zal iets zeggen over geldgebrek en een minister zal hem vriendelijk tegenspreken. Onze kindjes. Onze kleine heiligen. Gepantserd door liefde en zorg, weerloos en soeverein.

Kijkend naar al die analfabete honneponnetjes in hun vers geschilderde lokalen, denk ik: wie van hen komt straks als eerste in de gevangenis? Wie op deze bankjes wordt inbreker, oplichter, psychopaat, pedofiel, bankier?

Want bij al het kleffe eersteschooldaggezemel - hoe schattig! - en alle benevelende sentimentaliteit die kindjes nu eenmaal oproepen, mogen wij toch deze harde waarheid niet vergeten: ook de moordenaars van morgen zitten nu in de kleuterklas. Het snoezige jongetje dat u zo roert terwijl hij voor camera en microfoon over zijn eerste schooldag vertelt, zal op een dag misschien uw huis in brand steken, uw juwelen stelen, uw dochter verkrachten in een ondergronds toilet. In zeeën van onschuld drijft het tuig van de toekomst.

Kinderen lijken van nature immers geen moreel hoogstaande wezens. Het tegendeel is aannemelijker. Kindjes zijn ongelooflijk egocentrische ettertjes, narcistische bonzaimensjes die heel lang niets kunnen, niets weten en idiote taalfouten maken. Hun zwakte is hun grootste wapen. Listige rotzakjes zijn het. L’enfant n’est méchant que parce qu’il est faible beweerde Jean-Jacques Rousseau, die een prachtig boek schreef over opvoedkunde en zijn eigen vijf koters te vondeling legde - wat een heerlijke intellectueel. Kindjes zijn ongemanierde despootjes. Melk nu! Dat sproeit en boert en kakt maar in het rond, who cares, ouderliefde veegt alles op. Hun eerste huilbuien zijn als gebeden, aldus Rousseau, maar wee de ouder die ze niet verhoort: si l’on n’y prend garde, ils deviennent bientôt des ordres; ils commencent par se faire assister, ils finissent par se faire servir. Zo is het maar net.

Elke misdadiger is een mislukte opvoeding. Hier en daar valt er wel eens iets uit een vrouw dat zelfs in het paradijs zou stelen en brandstichten, maar als de meeste mensen géén crapuul worden, dan is dat dankzij het onderwijs - ook wel een beetje dankzij ouders, vrienden en genen natuurlijk. Maar de school is de belangrijkste, noodzakelijkste disciplineringsmachine in elke beschaving. Ik weet niet hoeveel toekomstige moordenaars er per jaar afstuderen aan onze athenea en onze colleges, maar zonder scholen zou het in onze norren nog een stuk drukker zijn.

Laten we dus het grootst mogelijke respect hebben voor wie zich beroepsmatig over de kleinste mensen ontfermt. Het personeel in crèches, in kleuterklassen, in de eerste jaren van het lager onderwijs: zij zijn de belangrijkste wachters van de beschaving. Zij leren ons mores in de betere zin van het woord: zeden. Zij schaven ons tot wezens waarmee toch min of meer te leven valt. Zonder onderwijzend personeel eindigden wij allemaal als brabbelende honden in kennels.

Dat onderwijs belangrijk is wisten de oude Grieken al. “Niemand bedrijft vrijwillig het kwade,” luidt een beroemde zin van Socrates. Een misdadiger is een slecht geïnformeerde mens, iemand die niet heeft geleerd het goede van het kwade te onderscheiden. En dat onderscheid leer je, als je tenminste een beetje aanleg hebt voor mens zijn, op school. Die Grieken hadden niet altijd gelijk, maar soms wel.

In een humane cultuur zouden de onderwijzende en de zorgende mens het grootste aanzien genieten. De juf in de kleuterklas, de verpleger die zijn nachten doorwaakt bij zieken en stervenden: zij zouden in een echte beschaving de morele elite zijn. Zij zouden er het drievoud verdienen van een ingenieur, een informaticus, een voetballer. Straten, pleinen en studiebeurzen zouden hun naam dragen. Zij zouden vooraan zitten bij premières. Politici, rechters, generaals, journalisten, bisschoppen, filmsterren, schlagerzangers: zij zouden knielen in hun schaduw.


Gie Van den Berghe stuurde een relevante reactie op bovenstaand stukje. Blijkbaar is zijn tekst te lang om binnen het format van deze blog als 'reactie' te worden 'afgedrukt'. Omdat zijn tekst interessant is, en zinvolle correcties voorstelt bij sommige zaken die ik in "Onze kindjes" nogal eenzijdig beklemtoon, neem ik zijn tekst hieronder op, als een substantiële (tegen)voetnoot zeg maar.

Ont-voeding

De school als disciplineringsmachine voor de moreel laagstaande wezens die kinderen van nature zijn. Geen reine onschuld, maar tuig van de toekomst. Zonder scholen zouden onze gevangenissen nog voller zitten! Dus laten we het grootst mogelijke respect opbrengen voor het personeel in crèches, kleuterklassen en in de eerste jaren van het lager onderwijs. Zij zijn de “belangrijkste wachters van de beschaving”. Zij brengen ons zeden bij die van ons wezens maken “waarmee toch min of meer te leven valt”. Bijvoorbeeld, bedenk ik meteen, een meerderheid van gedweeë consumenten en een minderheid van tegen de lamp lopende bankiers, rechters, commissarissen en politici.

In een humane cultuur, besluit Frank Albers, zou de onderwijzende en de zorgende mens het grootste aanzien moeten genieten. In “een echte beschaving” zouden zij “de morele elite zijn”, meer geëerd en beter betaald dan “ingenieurs, beroemde voetballers, politici, rechters, generaals, bisschoppen of filmsterren”. Akkoord, maar voeg daar ook de opvoeders en begeleiders aan toe van mensen met een zware mentale handicap, de verzorgsters van bejaarden en dementen, poetsvrouwen en al wie een vuil, gevaarlijk of een voor zijn/haar gezondheid schadelijk beroep uitoefent.

Maar uitgerekend de zo door Frank Albers geroemde disciplineringfunctie van de school, het leren handelen en denken volgens waarden, normen en idealen eigen aan de maatschappij, houdt ook in dat mensen die voor de ondankbaarste en smerigste klussen opdraaien ondergewaardeerd en onderbetaald worden, én dat wij dat met zijn allen doodnormaal blijven vinden.

De school als disciplineringmachine. Niet zo lang geleden zouden velen dit opgevat hebben als een kritische, afkeurende uitspraak. Maar hier en nu wordt hij, mede door de opgefokte media-aandacht voor jongerengeweld, blijkbaar als iets positiefs ervaren. Albers prijst de school als “de belangrijkste, noodzakelijkste disciplineringmachine in elke beschaving”. Waarbij wie nog niet helemaal ‘gedisciplineerd’ is zich spontaan afvraagt of beschavingen zonder school dan geen beschavingen waren of zijn.

Als de socialisering (alias disciplinering) van jonge mensen vooral de taak is van scholen, dan is het triestig gesteld met maatschappij en school. Zeker, scholen spelen een rol in het socialisatieproces, door disciplinering én interactie met leeftijdsgenoten, leren samenleven. Maar daarnaast heb je natuurlijk het gezin als bakermat van vanzelfsprekende waarden en normen; de peergroups waarin jongeren eigen en andermans grenzen aftasten, jeugdverenigingen en, last but not least, het al dan niet voorbeeldig gedrag van volwassenen; tal van maatschappelijke invloeden dus. Als kind en jongere ben je op al die vlakken discipel (leerling), wordt je door je omgeving - als het goed is - discipline (lering) bijgebracht, word je uiteindelijk je eigen meester. Als disciplinering, socialisering alleen of voornamelijk op scholen gebeurt, en nog wel op machinale wijze, dan is er iets mis met onze maatschappij.

Om scholen als panacee tegen criminaliteit voor te stellen haalt Albers er het morele optimisme van Socrates bij. Wie het goede kent, doet het. Misdadigers zijn gewoon slecht geïnformeerde mensen, ze hebben niet geleerd het goede van het kwade te onderscheiden. Dat is een wel zeer idealistische en benepen visie van moraal. Alsof goed en kwaad voor eens en altijd vastliggen, universeel en onveranderlijk zijn. Alsof wat in de ene situatie of context een kwaad is, in een andere geen goed kan zijn. Wie een mens op eigen houtje doodt is een moordenaar, wie in oorlogstijd op bevel doodt is een held, vervult zijn (schoolse) plicht. Of denk aan abortus, desnoods om het leven van de moeder te redden. Bovendien doen veel misdadigers wetens willens kwaad omdat het voor hen (een) goed is, veel profijt kan opleveren. Anderen doen kwaad omdat ze ervan overtuigd zijn dat het (op een hoger vlak) een goed is (sterilisatie van geesteszieken, uitroeien van ‘minderwaardige’ rassen die het hogere ras heten te bedreigen).

Scholen stomen klaar voor de maatschappij. Je leert er hoe in het gareel lopen om voor normaal door te gaan, succes te boeken. Hoe zo probleemloos mogelijk meedraaien in de maatschappij en haar tegelijk in stand houden. De school leert dus doorgaans niet hoe die maatschappij in vraag te stellen, laat staan ertegen te protesteren of tegen in te gaan. En zo zijn scholen inderdaad de behoedsters van de maatschappij. Er wordt, ook omdat veel leerkrachten in het gareel (moeten) lopen, veel te weinig aan maatschappijkritiek, aan ont-voeding gedaan.

Gie van den Berghe