26 januari 2009

Denkend aan Kim De Gelder: "Wat mij wakker houdt weet geen mens"




Hij lijkt op Jotie T’Hooft: dat was het eerste wat ik dacht toen ik in de krant de zwartwitfoto van “babybeul” (De Morgen) Kim De Gelder zag.
Jotie T’Hooft was een Vlaamse , drugverslaafde en door de dood bezeten dichter die in 1977 door een overdosis cocaïne om het leven kwam, amper 21 jaar oud. Kim de Gelder is twintig. T’Hooft was afkomstig uit Oudenaarde, Oost-Vlaanderen. (Het jeugdcentrum van Oudenaarde heet Jotie.) De Gelder komt uit Eksaarde, Oost-Vlaanderen, 50km van Oudenaarde. Volgens diverse nieuwsbronnen had De Gelder zijn gezicht wit geschminkt en waren zijn ogen zwart omrand. Jotie T’Hooft schreef over zijn eerste zelfmoordpoging: “Ik (...) schminkte me op in goede decadente traditie (...).” Over het decor van zijn tweede zelfmoordpoging verklaarde zijn moeder later: “Alles was zwart geverfd, overal stonden er witte bloemen.”

Bladerend in de bloemlezing waaruit ik deze informatie haal (In mij is onstuitbaar de doodsbloem ontloken, De beste gedichten van Jotie T’Hooft, samengesteld en ingeleid door Hugo Brems, uitgegeven bij Manteau, Antwerpen, 1992), kom ik regels tegen die nu onvermijdelijk ‘Dendermonds’ klinken.

“Geen duisternis is hem diep genoeg
En waterspiegels ontwijkt hij wankelend
Bang voor zijn bijeengeroofd gezicht
(...)
Wat mij wakker houdt weet geen mens”
***
“Ik heb niemand gekend en niemand kent mij.
Geen antwoord: echo’s, spiegelingen, rook.”
***
“Maar niets was erger dan nu, ik wou
dat je bij me kwam en in mijn ogen keek.”
***
“ik was geen prins maar een roofridder met een zwaard
al wist ik nog niet dat het voor u was geslepen.”
***

Uit de catalogus der nutteloze vragen: zou Kim De Gelder de poëzie van Jotie T’Hooft kennen? Was deze naar verluidt gesloten jongen op de een of andere manier door het leven van de dichter beïnvloed? Wilde hij ook dood, net als T’Hooft? Was zijn moorddadig gedrag ook een poging tot zelfvernietiging, een indirecte bede om zelf te sterven? Ik denk terug aan Hans Van Themsche die, nadat hij in de straten van Antwerpen een vrouw en een kind had doodgeschoten, aan de agent die hem achtervolgde vroeg om hem dood te schieten. Kim De Gelder fietste zwijgend weg. Maar misschien wilde ook hij eigenlijk dood. Hij werd, lees ik, gevat in een supermarkt. Een supermarkt! Wat wilde hij nog kopen dan? Chips?

Schreef hij gedichten? Wat las hij? Leed hij onder een onmogelijke, kapotte, onvervulde liefde? Met een mes dood en vernieling zaaien in een kinderdagverblijf: het lijkt wel een statement. De verkoolde geloofsbelijdenis van iemand die alleen maar wilde zeggen: niets heeft belang, niets heeft betekenis. Het doet denken aan André Bretons omschrijving, in het Tweede Manifest van het Surrealisme, van de perfect amorele, surrealistische daad: "L'acte surréaliste le plus simple consiste, revolvers aux poings, à descendre dans la rue et à tirer au hasard, tout ce qu'on peut dans la foule." Kim De Gelder: een surrealist uit Sinaai. Sin. Aai.

De massale media-aandacht voor deze catastrofe ergert me. Waarom? Omdat ik achter de façade van wellicht niet eens geveinsde verbijstering en afgrijzen mercantiele motieven vermoed? (If it bleeds it leads is nu eenmaal het parool van de mediamarketeer.) Wellicht. Omdat ik het allemaal niet wil horen, niet zo gedetailleerd, wegens zelf vader van? Wellicht. Omdat het toch niet uit te leggen is? Zeer zeker. Zwijg een beetje. De VTM-nieuwslezer in het 19u-journaal van maandag 26 januari, na tweeëntwintig minuten berichtgeving over de moorden en de moordenaar: ‘Tot zover de kwestie Dendermonde’. De kwestie Dendermonde? Wat een hulpeloze frase.

Hij werkt niet mee aan het onderzoek. Hij zwijgt. Hoe langer, hoe harder hij zwijgt, hoe harder wij gaan praten. Ook dit doet terugdenken aan het proces Van Themsche: als de beklaagde zweeg, was dat hardvochtig, en als hij praatte, loog hij. Want hij zei niet wat ‘wij’ wilden horen. Hij stortte niet in. Hij leek zo onverschillig. Misschien was dat uiteindelijk zijn onvergeeflijkste misdaad: schijnbare onverschilligheid. Dan denk je meteen: Meursault, Camus, L’étranger.

Maar ook: Bartleby, de zwijgzame klerk in het gelijknamige verhaal van Herman Melville. Bartleby, een bedaarde, gesloten jongeman, mager en bleek, wordt op een dag aangenomen in het kantoor van een New Yorkse advocaat, in de eerste plaats om documenten te kopiëren. Dat doet hij aanvankelijk voortreffelijk, maar na een paar dagen gebeurt er iets vreemds. Gevraagd of hij de advocaat wil helpen een tekst na te kijken, antwoordt Bartleby (‘in a singularly mild, firm voice’): “I would prefer not to.” De verbijsterde advocaat herhaalt zijn verzoek, en Bartleby herhaalt: “I would prefer not to.” De advocaat en de andere medewerkers begrijpen er niets van. Ze ondernemen de ene na de andere poging om Bartleby weer aan het werk te krijgen, of op zijn minst om de redenen voor zijn abrupte werkweigering te achterhalen. Maar tevergeefs.

“Every copyist is bound to help examine his copy. Is it not so? Will you not speak? Answer!”
“I prefer not to,” he replied in a flutelike tone.

Misschien iets anders voorstellen, denkt de advocaat.
“Bartleby, (...) just step around to the Post office, won’t you?”
“I would prefer not to.”
“You will not?”
“I prefer not.”
Om gek te worden, zo’n klerk. Nu eens begripvol en dan weer woedend probeert de advocaat zijn opalen klerk te doorgronden. Mild voorstel van de radeloze advocaat:
“Say now, that in a day or two you will begin to be a little reasonable: - say so, Bartleby.”
“At present I would prefer not to be a little reasonable.”

De advocaat besluit om Bartleby te ontslaan, maar zelfs dat lukt niet:
“The time has come; you must quit this place; I am sorry for you; here is money; but you must go.”
“I would prefer not to,” he replied, with his back still towards me.

Melville vat de afgrondelijke eenzaamheid van Bartleby in een paar weergaloze zinnen:

“He seemed alone, absoluty alone in the universe.”
“Like the last column of some ruined temple, he remained standing mute and solitary in the middle of the otherwise deserted room.”

Bartleby is volgens de advocaat een door en door eerlijk man. Hij pleegt geen enkele misdaad, behalve deze: hij weigert zijn weigering te verklaren. Hij gunt ons geen motieven die zijn gedrag bevattelijk zouden maken. Hij lijkt immuun voor de heftige emoties die zijn eigen gedrag oproept. Ons verlangen, onze eis de andere te begrijpen, negeert hij. Daarom, omdat wij ons door hem afgewezen voelen, belandt Bartleby uiteindelijk toch in de gevangenis. Maar hij volhardt, met een stalen logica. Wanneer de cipier hem vraagt wat hij wil eten, antwoordt Bartleby: “I prefer not to dine today.”

Kim De Gelder, lees ik, weigert te eten en te drinken, en wordt intraveneus gevoed. Zolang hij ons geen verklaring geeft, zullen wij hem in leven houden. Voor Bartleby geen infuus. Hij - de eerste hongerkunstenaar, lang voor Kafka dit type in Europa beroemd maakte - blijft tot het bittere einde de onvermurwbare zonderling. Op een dag vindt de advocaat hem, dood op de binnenplaats.

“He’s asleep, ain’t he?” vraagt de cipier.
“With kings and counselors,” murmured I.

Geen opmerkingen: