18 juli 2008

Land van honden en gebak

“Zijn wij nu al toeristen?” vraag ik aan mijn huisgenoten in de auto tien minuten na het vertrek, ter hoogte van Sint-Genesius-Rode, dit is het begin van een lange autoreis naar Portugal. Nee, nu nog niet, oordeelt de achterbank. Maar wanneer dan wel?
“Als je de grens oversteekt,” zegt zoon.
“Maar er zijn geen grenzen meer,” zegt dochter.
“Dan kun je ook nooit toerist in eigen land zijn,” zegt vrouw.

Onduidelijk dus waar de jaarlijkse metamorfose aanvat, maar ’s avonds in het zuiden van Frankrijk zijn we toch weer helemaal vertoerist, hebben we opnieuw de tijdelijke gedaante van principieel verwonderde passanten aangenomen, zijn we weer bereid ons inzake hygiëne, communicatie en oriëntatie ongemakken te laten welgevallen die we in de vertrouwde habitat onaanvaardbaar zouden vinden. Over ongemakken gesproken: het is fijn vast te stellen dat de zonderlinge gewoonte der Fransen om staande de darmen te legen ook in de provincie nagenoeg is uitgestorven. Zelfs in kleine afspanningen langs de snelweg heeft men inmiddels de voordelen van het hurkschijten ingezien, die EU dient niet voor niets.

Bilbao. Ik wilde dat reusachtige, beetje onhandig opengewerkte conservenblik van een Guggenheim wel eens zien. Het gebouw overtreft alles wat ik erover had gelezen, alle foto’s ervan die ik had gezien. Hedendaagse architectuur op zijn vermetelst, een baldadig gebouw dat, zoals bij hedendaagse musea wel vaker het geval is, in de eerste plaats zichzelf tentoonstelt. In Bilbao is dat niet erg. Van alle kunstenaars wier werk ik hier in deze luttele middaguren te zien krijg, is Frank Gehry de grootste – al is dat natuurlijk een veel te vage en luie omschrijving. (De grootste!) Maar ook “Maman”, de reuzespin van Louise Bourgeois die op de schitterende esplanade bij de ingang van het museum waakt, is een indrukwekkend kunstwerk. Wie het museum bezoekt moet beslist in de audiofoon luisteren naar wat de oude Bourgeois zelf over haar spin te vertellen heeft – ontroerende herinneringen aan haar eigen moeder.

Uit België de vertrouwde berichten: slecht weer, knoeiende politici.

“Daags voor de slag bij Aljubarrota (14 augustus 1385) beloofde koning D. João I de Heilige Maagd dat hij, als hij de overwinning zou behalen op de Castilianen, een klooster zou laten bouwen op de plaats van de veldslag. De Portugezen wonnen en D. João kwam zijn belofte na,” lees ik in het voortreffelijke boek Portugal van de Nederlands-Portugese schrijver J. Rentes de Carvalho (De Arbeiderspers, negende druk 1999). In 1388 werd begonnen met de bouw van het klooster van Batalha, een van die typische, reusachtige, uit kalksteen en godsvrucht opgetrokken gebouwen waarbij ik me altijd weer dezelfde simpele vraag stel: hoe hebben ze het ooit kunnen bouwen? Portugal zit goed in de kloosters, valt me op tijdens deze reis door een land waar ik zo goed als niets vanaf weet. Die onwetendheid wordt nog versterkt door de taal natuurlijk, voor wie haar niet doorgrondt klinkt Portugees als verkouden Spaans, met af en toe een gemene, vette, verrassend Antwerps klinkende klinker, meestal in combinatie met de letter l. Fonetiek voor honden.
Na Batalha volgt het nog indrukwekkender Balcobaça, nog later nemen we een dag om het Convento de Cristo in Tomar te bezoeken. Wat zég je tegen zulke gigakloosters? Mocht het niet wat minder? Wie moet dat hier poetsen? Onmacht, ongeloof, onbegrip. Maar indrukwekkend is het allemaal wel.

Portugal: het enige land dat ik ooit heb bezocht waar de weldadige producten van bakkers en patissiers met dezelfde quasi existentiële passie worden genoten als in België. Portugal: land waar iedereen met een beetje tuin op zijn minst twee honden heeft. Portugal: land van gebak en geblaf. De antropologisch verfijnde conclusies waar toeristisch veldwerk een mens toe noopt.

Het is 16 juli, in een krantenwinkel in Tomar vinden we zowaar De Morgen van dezelfde dag. Onder een paginabrede cartoon van Zak druipt de politieke ontreddering van het papier. (“Leterme vecht voor uitstel om eigen vel en regering te redden.”) Yves Desmet noemt het CD&V-NV-A-kartel “een electorale dopingpil”, een van de betere politieke metaforen van de laatste tijd. Binnenin valt op waarom De Morgen er hier zoveel beter uitziet dan in België: de Portugese editie is, op de cartoon van Zak na, helemaal in zwartwit gedrukt, wat nog altijd veel classier oogt dan al die kleurenfoto’s waardoor ook ‘kwaliteitstabloids’ steeds meer lijken op stripalbums en toeristische folders.

In Alcobaça, de schitterendste gotische kerk die ik ooit heb gezien, staan in de dwarsbeuken tegenover elkaar de graftombes van koning D. Pedro I en zijn geliefde Inês de Castro. Naar verluidt zijn ze “op uitdrukkelijke wil van de koning met de voeten naar elkaar toe geplaatst, opdat ze bij hun verrijzenis op de dag van het Laatste Oordeel elkaar onmiddellijk zouden zien.” Deze romantische wens is een verzinsel, knort Rentes de Carvalho in zijn gids, oorspronkelijk stonden de tombes immers naast elkaar. Maar wie geeft er nu iets om historische feiten in een kerk? In zekere zin is elke kerk de uitdrukking van een romantische wens. Voet tegen voet de eeuwigheid tegemoet: prachtige onzin waar geen feit tegenop kan.