19 november 2007

Op zoek naar de tepel van de aarde




Wat hadden Pythagoras en Avicenna, de assasijnen en de katharen, de Schotse kwakzalver James Graham en de Litouwse protestant Samuel Hartlib met elkaar gemeen?

Allemaal waren ze op de een of andere manier op zoek naar het aards paradijs. En ze komen allemaal voor in het boek dat de Amerikaanse journalist en wereldreiziger Kevin Rushby onlangs over dit thema heeft gepubliceerd: Paradise. A History of the Idea that Rules the World. De Nederlandse vertaler heeft het boek alvast van een bescheidener ondertitel voorzien: Het paradijs. Drieduizend jaar zoeken naar de perfecte wereld.


Rushby - van wie eerder de reisreportages Op jacht naar de Berg van Licht (over Indië) en De bloemen van het paradijs (over Jemen en Ethiopië) in Nederlandse vertaling zijn verschenen - had goede persoonlijke redenen om zich op de geschiedenis van de paradijszoekers toe te leggen. Rushby’s ouders waren lid van de christadelfianen, ook bekend als de Broeders in Christus, ‘een protestantse sekte die geloofde dat het paradijs zou komen wanneer Jezus terugkeerde en de rechtschapenen uit de dood zouden herrijzen.’ De christadelfianen hielden van een eenvoudig leven in afzondering. ‘Onze meubels en kleding maakten we zelf, en ons voedsel kwam uit eigen tuin.’

Maar deze vredige levenswijze had iets paradoxaals, schrijft Rushby, want de Broeders in Christus geloofden dat de verlossing slechts te bereiken was na ‘een gewelddadig armageddon’. Zonder wereldbrand geen aards paradijs. In de jaren zestig van de vorige eeuw zagen Rushby’s ouders voldoende tekenen die erop wezen dat die wereldbrand nabij was: ‘Vietnam, Biafra, rellen, moordaanslagen, het onstuitbare succes van The Rolling Stones - de dag des oordeels zou nu niet lang meer op zich laten wachten.’

De mens heeft altijd op twee verschillende manieren naar het paradijs gezocht, stelt Rushby (zich inspirerend op de cultuurfilosofie van de late D.H. Lawrence), via ‘de zich vredig ontwikkelende harmonie en de heftige omwenteling van de wereldbrand.’ Zijn boek belicht hoogtepunten en sleutelfiguren uit deze tweesporige geschiedenis - de vreedzame en de gewelddadige zoektocht naar het aards paradijs.

'Paradeiza' is oorspronkelijk een Perzisch woord - 'pardes' in het Hebreeuws - dat verwijst naar een ‘veilige omheining’ waarachter, althans volgens een in steen gehakt reliëf in Kermansha (West-Iran), een koning tijdens een jacht een eindeloze hoeveelheid spek verorbert. Vanaf het begin is het woord paradijs dus geassocieerd geweest met overdadig voedsel.

In de geschiedenis van de paradijsjagers komen nogal wat griezels voor. De assassijnen bijvoorbeeld, fanatieke islamitische zelfmoordstrijders uit de elfde eeuw (het Engels dankt er wellicht het woord 'assassin' aan), of de katharen in Zuid-Frankrijk, of Savonarola met zijn donderpreken over het’ vreugdevuur der ijdelheden’. Keerpunt in deze geschiedenis is 1498, toen Christoffel Columbus en de zijnen bij de monding van de Orinoco-rivier als eerste Europeanen het vasteland van Zuid-Amerika zagen en dachten dat ze wel degelijk ‘de tepel van de aarde, de enige echte Hof van Eden’ hadden gevonden. Met de ontdekking van de Nieuwe Wereld - in diezelfde periode arriveerde de Florentijn Amerigo Vespucci in de Caraïben en in Brazilië (1499) en driekwart eeuw later gingen Arthur Barlowe en Philip Amadas als eerste Engelsen aan land in North Carolina - verschoof de focus van de paradijszoekers ‘van de apocalyptische koorts van de godsdienstoorlogen in het heilige Land naar de natuur en Amerika’.

Voor de moderne paradijsjager was de hemel op aarde steeds minder een droomplek die je moest vinden, maar steeds vaker een plek die je zelf moest scheppen. Eden, Arcadië, Atlantis, Elysium: dat zijn namen van oude paradijzen, mythische, vaak verloren gewaande streken of eilanden. Typisch voor de moderne tijd is de gedachte dat mensen het aards paradijs zelf konden (en moesten) verwerkelijken. Op grote schaal is het Puriteinse experiment in Amerika daarvan natuurlijk het meest spectaculaire voorbeeld. Maar er zijn ook talloze kleinschaligere paradijzen bedacht, vaak door individuele excentriekelingen of idealisten. Zo beschrijft Rushby onder meer de utopische nederzetting Antilia van Samuel Hartlib in de 17de eeuw en New Harmony van Robert Owen in de 19de eeuw. Ook het vrije seks-experiment Oneida van de charismatische priester John Humphrey Noyes krijgt ruim aandacht, waarna Rushby een interessant hoofdstuk wijdt aan de ‘utopische’ bedoelingen van eminente eugenetici als Francis Galton, Henry Goddard, Leonard Darwin (zoon van) en de door Hitler bewonderde antropoloog dr. Eugen Fischer.

Rushby’s origineelste en tegelijk ook meest discutabele bijdrage aan deze geschiedenis is zijn voorstelling van warenhuizen en shopping malls als de recentste verschijningsvorm van het aards paradijs. Het motief van het aards paradijs is volgens Rushby nog lang niet uitgesleten, wel integendeel: ‘Het paradijs is de officieuze religie van onze tijd geworden, de sturende mythe achter het vooruitgangsidee en het consumptiekapitalisme.’ Rushby ziet de droom van de paradijsjager zelfs voortleven ‘in het streven van supermarkten om een eeuwigdurende lente te creëren op de groenteafdeling.’ Zo had ik het daar in dat Siberische koelvak bij Colruyt nog nooit bekeken.

Kevin Rushby, Het paradijs. Vertaald door Raymond Noë. Amsterdam: Atheneum, Polak & Van Gennep, 2007. 271blz.

Geen opmerkingen: