05 december 2006

Vorst & het Icaruscomplex van Europa

Laten we de zaken eens een beetje ruimer zien: wat vertellen de reacties op het drama bij Volkswagen-Vorst ons over hoe in Europa aan het begin van de eenentwintigste eeuw wordt gedacht over arbeid, over politiek, over economie en over rechtvaardigheid? Want over die elementen gaat het.

(Me dunkt dat het verantwoord is om uit de reacties op het Vorst-drama conclusies te trekken die ook in Europees verband geldig zijn; de reacties van werknemers, werkgevers, politici, journalisten en commentatoren op een vergelijkbaar drama in andere Europese landen zouden niet fundamenteel anders zijn geweest.)


Arbeid

Iedereen is het erover eens: arbeiders -en zelfs ruimer: alle gesalarieerde werknemers in de privé-sector- die willen overleven in een globaliserende economie zullen zich steeds vaker steeds sneller moeten aanpassen. Ze moeten met andere woorden niet alleen iets goed kunnen, ze moeten ook goed zijn in veranderen, in opgeven, in afstand doen, in iets (nog) niet kunnen, in het ormarmen van iets nieuws. Het eufemisme voor dit complexe proces is bijscholing. Nooit mag je blijven zitten, blijven hangen in je werk (omdat je het leuk vindt bijvoorbeeld, omdat je er trots op bent, omdat het van jou is). Nee - je moet assimileren, innoveren, transformeren - bijscholen. Stilstand is achteruitgang - dit credo.

Het gevolg daarvan is dat de band tussen een werkende mens en de aard van zijn werk volkomen doorgesneden raakt. Het idee dat iemand stoelen maakt omdat hij graag stoelen maakt en dus een inhoudelijke motivatie heeft om te doen wat hij doet, is volkomen in het ongerede geraakt.

Het begrip ‘zinvolle arbeid’ waar vakverenigingen en socialisten nog niet zo heel lang geleden voor streden, is uit alle discussies over tewerkstelling verdwenen. ‘Zinvolle arbeid’ is een eis die de globaliserende markt niet meer kan of wil honoreren. Zinvol werk is werk dat je kunt krijgen. Alle andere eisen die een werknemer aan zijn werk zou kunnen stellen zijn romantisch, onrealistisch, antiek. Arbeid is meer dan ooit gereduceerd tot een middel om geld te verdienen.

Bij geautomatiseerde arbeid is die instrumentele verhouding ten aanzien van wat je produceert een gegeven. Een arbeider aan een band heeft geen enkele persoonlijke relatie met de dingen die hij maakt. “Of we nu auto’s in elkaar draaien of bussen, dat komt ongeveer op hetzelfde neer,” hoorde ik in het journaal een arbeider van Vorst die al eens een kijkje was gaan nemen bij autobussenbouwer Van Hool zeggen, “ ’t zal alleen wat groter zijn.” Zo is dat. Maar het proces veralgemeent zich: de globaliserende markt verlangt dat werknemers geen band hebben met het product van hun arbeid, als de arbeid die ze verrichten al überhaupt iets voortbrengt waarvan je kunt houden of waar je trots op kunt zijn - wat in een dienstenecenomie niet altijd het geval is.

Voorbeeld: een fruitteler die geen zin heeft om zich om te scholen tot programmeur of loodgieter omdat hij nu eenmaal liever fruit teelt dan programmeert of loodgiet - die is niet mee met de tijd. Hij wordt een koppig curiosum, eigenlijk een werkweigeraar, iemand die misschien zelfs zijn recht op een uitkering verkwanselt.

Een zeer gemotiveerde en tegelijkertijd totaal onthechte werkkracht: dat is het ideale profiel van de arbeider en de werknemer in dit tijdsgewricht.

Politiek & Economie

De politici hebben gedaan wat ze konden, hen treft geen schuld, want het besluit om Vorst te ontmantelen is een besluit van een multinational en op beslissingen van multinationals hebben politici geen vat. Ook hierover bestond in de reacties op het Vorst-drama een consensus die alle partijen en ideologieën oversteeg.

Nationale politieke structuren zijn steeds minder bij machte een globaliserende economie te sturen of te beheersen - dat is intussen genoegzaam bekend. Maar internationale politieke organen -hoe zwak en verdeeld ze vaak ook zijn- hebben heus nog wel de mogelijkheid en de macht om het economische verkeer een beetje te regelen. Er bestaan namelijk wetten, en regeringen of landen zouden kunnen besluiten om samen wetten uit te vaardigen die het economische verkeer zo globaal mogelijk aan bepaalde regels onderwerpen. Mia DeVits heeft hieromtrent in een interview met De Morgen behartenswaardige dingen gezegd.

Bovendien: in de praktijk zien we voortdurend hoe politiek het economische verkeer beregelt - het zijn politieke commissies in Europa die erover waken dat de spelregels van het kapitalisme (de vrije mededinging, geen concurrentievervalsende overheidssubsidies, de markt ‘moet spelen’ - en vergelijkbare dogma’s) worden gerespecteerd. We zien ook hoe de politiek in internationale ‘coalities’ de economie gebruikt om politieke rivalen te bekampen of te ondermijnen. Ik denk in de eerste plaats aan handelsembargo’s en boycotten en - een kleiner‘handwapen’ als het ware- invoertaksen die binnenlandse markten en producenten moeten beschermen tegen buitenlandse concurrentie.

Het waren niet de zakenlui, niet de beursgoeroe’s die het apartheidsregimes in Zuid-Afrika met een internationale boycot op de knieën hebben gekregen; het zijn geen multinationals die het handelsverkeer tussen de VS en Cuba (of destijds Libië) verbieden of beknotten. Het waren geen CEO’s die onlangs besloten om Noord-Korea te bestraffen met importbeperkingen omdat het land zo vermetel was geweest een kernproef te houden.Het waren telkens politici, naties, verzameld in internationale politieke organen. Het is dus fout om te stellen dat “de politiek” débacles zoals Renault en Vorst niet kan verhinderen. Dat kan ze, mits internationaal georganiseerd, uiteraard wel.

Waarom maakt “de politiek” van die macht dan onvoldoende gebruik? Omdat de politiek in dit deel van de wereld zich uiteindelijk -en daarmee bedoel ik: ook de grootste critici van het neoliberale systeem, politici die zich nog steeds “socialist” noemen bijvoorbeeld- neerlegt niet zozeer bij het primaat van de economie alsdusdanig, maar bij het primaat van een welbepaalde economische structuur, namelijk die van de selectief vrije markt en het neoliberalisme dat deze structuur steunt, legitimeert, uitlegt en verdedigt - als een ideologische lachband. Met andere woorden, de politiek gebruikt haar macht alleen om dit systeem te bevorderen en eventueel, af en toe, de excessen ervan te compenseren (sociale zekerheid, pensioenen, ziekteverzekering etc...), maar nooit om dit systeem fundamenteel te wijzigen.

De sociaal-democratie is de airbag van de vrije markt.

Rechtvaardigheid
Economie en rechtvaardigheid zijn twee erg verschillende dingen, zei minister Frank Vandenbroucke onlangs in een gesprek met De Morgen. Dat is zo, maar dat wil niet zeggen dat alle economische organisatievormen even (on)rechtvaardig zijn, of dat de economie zich onafhankelijk van elk rechtvaardigheidsbegrip mag/moet voortbewegen. Het is wel degelijk mogelijk en wenselijk om de economische structuur van een maatschappij in overeenstemming te brengen met haar ideeën over rechtvaardigheid. En precies op dit punt waren de reacties op het Vorst-drama even veelzeggend als bedroevend: de meeste commentatoren gaven toe dat wat hier gebeurde onrechtvaardig was, maar wierpen meteen ook hun armen in de lucht: dit is onrecht waar wij niets kunnen aan doen, alsof de Raad van Bestuur van een multinational even oncontroleerbaar en onvoorspelbaar is als een aardbeving, een tsunami, een windhoos.

Ook de vakverenigingen legden zich prompt neer bij de catastrofe, en leken nog slechts geïnteresseerd in zo hoog mogelijke ontslagvergoedingen. “Er zal geld moeten zitten in dat zakje,” hoorde ik een vakbondsafgevaardigde op woensdag 22 november brullen in zijn megafoon. Alsof een vrouw tegen een man die op het punt staat haar te verkrachten zou zeggen: “Doe je het wel met een condoom?”

Het is alarmerend als een cultuur die zich in confrontaties met andere (religieuze) culturen graag laat voorstaan op haar redelijke en humane principes, die zich trots een ‘kind van de Verlichting’ noemt, op kritieke momenten in haar eigen bestaan collectief abdiceert en zegt: dit is zo onrechtvaardig wat wij hier doen en meemaken, maar we kunnen er niks aan doen, het is nu eenmaal de logica van het (economische) spel dat wij verkiezen te spelen. Dit systeem schenkt ons meer welvaart dan andere, eerdere systemen, en dat dit systeem ook slachtoffers maakt: tough shit. Alles heeft zijn prijs - dit soort Strategic Defense Ideology.

Icarus
Wij weten dus dat het systeem waarin wij leven periodiek -systematisch- naast welvaart ook armoede en onrecht produceert. Wij proberen die euvels wel te verhelpen, maar altijd binnen de krijtlijnen van ons beproefde model, de zogenaamd gecorrigeerde vrije markt economie en haar bovenbouw, de sociaal-democratie.

Wij weten ook wel dat het fundamenteel irrationeel is om, bijvoorbeeld, in een markt waar plaats is voor 20 miljoen auto’s 26 miljoen auto’s te produceren en vervolgens met de destructieve gevolgen van overcapaciteit en overproductie te maken te krijgen. Er zijn maar weinig dingen die dommer ogen dan een mens die maar produceert en produceert en produceert zonder zich af te vragen of zijn productie wel is afgestemd op een behoefte.
Overproductie is een chronische ziekte van dit systeem, dat had de oude en zo vaak dwalende Marx dan toch goed gezien.

Het idee dat mensen samen beslissen wat ze nodig hebben en vervolgens beslissen wie wat waar zal maken, wanneer, hoe snel, tegen welke prijs - kortom, het idee van een planeconomie (elk huishouden is een planeconomie) is onomstotelijk veel rationeler dan de vrije markt. Daarvoor hoef je geen communist te zijn, dat is gewoon een kwestie van gezond verstand.

Maar we hebben in het verleden met dat model slechte ervaringen gehad. De centralistisch geleide planeconomieën in het voormalige Sovietrijk waren niet meteen toonbeelden van efficiëntie, creativiteit of rechtvaardigheid.

Helaas hebben de catastrofes waar die eerdere oefeningen met een planeconomie onmiskenbaar toe hebben geleid, het idee zelf ook totaal gediskwalificeerd. Want ook dat viel op in de Vorst-reacties: wie ook maar zou opperen dat er NAAST het bestaande systeem kon worden gedacht, werd apriori uitgekreten voor PVDA’er of verdwaalde populist.

Dat is wat ik bedoel met het Icaruscomplex van Europa: geleerd en gelouterd door de economische en sociale débacles van de twintigste eeuw zal Europa zich niet gauw meer verbranden aan utopische modellen van welke aard ook. Europa heeft geen dromen meer, het gelooft niet eens in zichzelf als feit, laat staan dat het nog iets collectiefs zou dromen. Sadder and wiser na die gruwelijke 20ste eeuw, vliegt Europa niet meer op, het durft niet meer bezijden de vertrouwde paden te denken, het “Andere” is niets meer dan een conceptueel speelgoedje voor intellectuelen en academici.
Zoals Icarus neerstortte omdat hij met zijn met was aaneengelijmde vleugels te dicht bij de zon was gevlogen, zo is het “denken van/in/over Europa” neergestort in de werkelijkheid. Ons denken is tussen de feiten neergehurkt, het neemt geen hoge vlucht meer, het durft niet meer uit te wieken boven deze granieten consensus: “we kunnen nu eenmaal niets beters bedenken.” De Europeaan is een bange meta-mens geworden, een kleine bricoleur die nog wel een beetje morrelt aan de werkelijkheid maar niet de geringste ambitie meer heeft om haar (de werkelijkheid) fundamenteel te veranderen.